Taal is muziek, of: Surfen op de klank

Het is zo vanzelfsprekend, dat we het vaak vergeten: Taal is niet alleen inhoud en betekenis. Taal is ook klank, ritme, melodie. 

Wat we willen zeggen bedenken we met onze hersenen. Maar dat we het daadwerkelijk zeggen, dus dat we het naar buiten brengen, dat iemand anders het kan horen en begrijpen, daarvoor hebben we ons lichaam nodig. Dat doen we met onze stembanden, mond, kaak, tong, lippen, tanden, gehemelte, de lucht uit onze longen, het middenrif en noem maar op. Ons hele lichaam is betrokken bij het spreken, het zet al onze briljante en intelligente ideeën om in verstaanbare klank. Daar staan we bijna nooit bij stil, want het gaat als vanzelf, makkelijk, onbewust, automatisch. 

Als je een vreemde taal leert is het echter wel nodig om daarbij stil te staan. Want elke taal heeft haar eigen typische klank, haar eigen bepaalde melodie en kenmerkende ritme. 

En dat moet je leren kennen en oefenen. 

Je moet als het ware je lichaam – als een instrument – afstemmen op de vreemde taal.

Spreken gaat zeker in het begin allesbehalve automatisch of makkelijk in een vreemde taal. Het voelt vreemd. Soms zelfs genant. Zeker niet natuurlijk of vanzelfsprekend. We zijn niet op ons gemak. Hoe moeten we die rare woorden uitspreken, waar zitten de klemtonen, hoe verdelen we de accenten? Al deze vragen culmineren in een gevoel van onzekerheid en angst om te spreken. Omdat we nog geen lichamelijke routine hebben.

Als je zelfvertrouwen wilt ontwikkelen in een vreemde taal dan is het dus belangrijk om ook en vooral aan dit fysieke aspect te werken en niet alleen aan woordenschat en grammaticakennis. 

En hoe dan? Natuurlijk is het in eerste instantie belangrijk, om aan de uitspraak, de articulatie van losse woordjes en letters (of beter: klanken) te werken. Je moet dus weten, dat bijvoorbeeld in het Duits een „u“ of „a“ of „o“ met puntjes erop anders klinkt dan zonder. En dat de letter „z“ klinkt als een „ts“ en dat de „-ik“ of de „-in“ aan het einde van een woord bijna nooit de klemtoon draagt.

Maar eigenlijk is het nog belangrijker, dat je de melodie, de intonatie, het ritme van hele zinnen, zinsneden of uitdrukkingen onder de knie krijgt. Of nog beter de „sound“ van een taal.

Als je de ritmisch-melodische bouwstenen beheerst, dan kan de klank je dragen door de taal: dan gaat spreken automatisch, als vanzelf. Dan zoef je op de fysieke routine van je klankbeheersing door de taal als een surfer op de golfen van de zee. En gek genoeg maak je dan ook minder fouten. 

Dat alles is makkelijk aan te leren: door mee te spreken met ondertitelde films en series, door mee te zingen met Duitse liedjes en na te spreken, wat Duitse collega’s, vrienden, kennissen zeggen. Gewoon een keer niet nadenken over grammatica maar imiteren en overdrijven wat je hoort.